De cello (kort voor violoncello) behoort tot de groep van de strijkinstrumenten. De cello heeft een kenmerkende klank en een bereik van bijna vier octaven. De cello wordt meestal zittend bespeeld met een strijkstok, de pin steunend op de grond.
In het symfonieorkest (en ook een kamerorkest en een strijkorkest) heeft de cello vaak een begeleidende rol, maar solo’s (voor de cellosectie als groep of de solocellist) komen geregeld voor. In de traditionele orkestopstelling zitten de cello’s aan de rechterhand van de dirigent, met daarachter de contrabassen.
Op de cello wordt voornamelijk klassieke muziek gespeeld, maar ook in de pop- en rockmuziek treft men soms een cello aan. Vaak heeft de cello een begeleidende rol. In de barokmuziek neemt de cello vaak de basso-continuo-partij voor zijn rekening. Standaard-kamermuziekbezettingen met cello zijn een strijkkwartet (twee violen, altviool en cello) en een pianotrio (piano, viool en cello). Ook zijn er vele soloconcerten, sonates, suites enz. geschreven met de cello als solo-instrument.